De historie van ontginning Nijbroek

Karakter en kernwaarden van de polder, - cultuurhistorisch onderzoek, door Marinke Steenhuis

Polder Nijbroek is een veertiende eeuwse ontginning en heeft een lange historie van landbewerking en bewoningsgeschiedenis. Het bijzondere aan Nijbroek is de vroege ontginning volgens een vooraf bedacht plan. Toen de kathedralenbouwers elkaar aftroefden met de hoogste torenspitsen, maakten de Nederlanders nieuwe landschappen. Onze nationale innovatiekracht zit in landmaken en waterhuishouding. Overal in Nederland werden vanaf de 12e eeuw door monniken en boeren duizenden sloten met de hand gegraven, een eindeloos ritme van dijken en kavels ontstond,ook in Nijbroek. De sloten werden verbonden aan bestaande waterwegen, die van sluizen werden voorzien, zodat ze bij storm of hoog water konden worden afgesloten van de zee. Rond 1300 waren er al 3500 polders, 15.000 vierkante kilometer, met een bijbehorend watermanagement, de basis van ons poldermodel.

Nijbroek: een vruchtbare bodem 
Op de bodemkaart uit 1936 is goed te zien hoe de hoge gronden van de Veluwe (oranje-rood) raken aan het stroomdal van de IJssel (blauw), die in het verleden nog niet zo gecontroleerd stroomde, vaak buiten  zijn oevers trad en een krekenlandschap vormde. Het gevolg was dat er rivierklei op de ondergrond van veen en zand werd afgezet, waarmee de vruchtbare bodem van ontginning Nijbroek te verklaren is.

Bodematlas (1936)

De ontginning van polder Nijbroek
Op de kaart van de Veluwe uit 1570 is de hooggelegen Veluwe met ten oosten daarvan de ontginning Nijbroek fantastisch te zien. Het betreft hier een cope-ontginning in de klei: uniek en van bijzondere erfgoedwaarde. 
Tegenwoordig waarderen we de Veluwe als ‘wildernis’ en natuurreservaat, maar ten tijde van de ontginning van Nijbroek was het andersom: juist de door de mens gemaakte nieuwe landschappen, de ontgonnen wildernis, werd als topstuk van landschapsbouw gewaardeerd. Er is veel aandacht voor de Beemster en de Schermer, inderdaad indrukwekkende 17e eeuwse droogmakerijen van veenmeren, maar hier is, 300 jaar eerder, een moeras ontgonnen, nog zonder hulp van watermolens!
                                                                               Kaart Veluwe, 1570 (Christiaan Sgrooten, Koninklijke Bibliotheek Brussel)

De gangmaker achter de ontginning was graaf Reinoud van Gelre en Zutphen. Hij kan beschouwd worden als de Lely van de middeleeuwen, want hij was een echte ontginner. Voordat
hij in 1328 aan Nijbroek begon, had hij al onder meer de ontginning van het Land van Maas en Waal (1321 en 1328), de Bommeler- en de Tielerwaard (1325, 1327) en de Over- en Nederbetuwe (1327) geïnitieerd.
                                                                                                                                                                                
Reinoud verleende land- en dijkrechten en maakte bepalingen en regelingen om het buitenwater te keren en binnenwater en grondwater te lozen. De verdeling van het nieuwe land in polder Nijbroek werd strak geregeld. Het artikel van Borger e.a. uit 2000 (zie literatuurlijst) vertelt hier veel over. Volgens de uitgifte-oorkonden kregen Johannes veren Bartenzoon en Martijn Willems in 1328 de vrije beschikkingsmacht over de wildernis Nijbroek. Johannes en Martijn worden beschouwd als de ‘locatores’, de organisatoren die in opdracht van graaf Reinout van Gelre handelden. Landmaken zat hen in het bloed; Johannes veren Bartenzoon was familie van Willem veren Bartenzoon, die in 1319 verantwoordelijk was voor de opmeting van de Westfriese Omringdijk. De ontginningsbasis was de Middendijk, in 1332 ‘Middelwech’ genoemd, hier staat de kerk die in 1339 werd ingewijd. De locatores kregen het recht om het broekland aan andere personen te ‘gunnen, geven ofte verkoopen’.

Borger c.s. hebben geanalyseerd dat er bij de inrichting van Nijbroek een standaardhoeve van 16 morgen is gehanteerd. Deze arealen werden afgepaald in het land. In totaal reconstrueren zij een aantal van 95 hoeven. De grondbelasting was jaarlijks zes pond per hoeve, plus één hoen. De kavels hebben verschillende breedten. Naast de modelmaat van 60 meter (hoeve) kwamen er ook kavels voor van 30 m breedte (striepe) en 90 m breed (half erf). In het midden werd op een breedte van twee hoeven (120 m) een vierkant perceel uitgespaard. Binnen dit gebied kwam de kerk en het dorp.

Kopers van de nieuwe gronden kwamen uit de omgeving, maar ook uit Keulen en IJsselstein. Er is een hardnekkige mythe (afkomstig van auteur Fockema Andreae) dat de ontginners uit het Hollands Zeeuwse watergebied afkomstig zouden zijn, maar dit blijkt niet uit de akten. Johannes kreeg in ruil voor zijn werk acht vrije hoeven land (dus 8x16 morgen), en het collatierecht voor de eerste pastoor van de te stichten parochie.

Wanneer je een nieuw stuk land ontgint, moet het water natuurlijk ergens heen. Het water van de hoge Veluwe werd via ongeveer 150 beken en beekjes naar de IJssel, de Neder-Rijn en het IJsselmeer afgevoerd. Voor het moerassige gebied van Nijbroek moest de waterafvoer echter kunstmatig geregeld worden. Het watersysteem werd gereguleerd met weteringen, dijken, sluizen en stuwen. Een bestuurlijk orgaan, dijkstoel geheten, werd ingesteld met een bestuur van een dijkgraaf en vijf heemraden.
 Naast de zorg voor een goede afwatering behoorde ook het beheer van de Veluwse Bandijk tot de verantwoordelijkheid van de dijkstoel. Enkele lange weteringen, zoals de Terwoldsche Wetering, loosden het water verder stroomafwaarts, bij Hattem, in de IJssel. Deze kaart toont ook het Klooster Nazareth bij Oene. In de archieven kun je grondaktes vinden, mededelingen over de landbouw en eigendommen. In 1434 verwierf het klooster Schaar of Nazareth bij Bredevoort in Nijbroek een ‘hoeve lantz’ die behoorde tot het leengoed van het hertogdom Gelre, 16 morgen groot.
 
Kaart met in het noorden polder Mastenbroek, circa 1700 (Speciale collecties Universiteit Wageningen)

Mastenbroek: het jongere zusje van ontginning Nijbroek 
Polder Nijbroek was niet uniek in zijn soort. Veertig kilometer naar het noorden ligt polder Mastenbroek, het jongere zusje van de ontginning Nijbroek. Vanaf 1364 begon hier het ontginningswerk. Al snel na het graven van de weteringen was bewoning in het veengebied mogelijk. De boerderijen werden aan de nieuwe wegen gebouwd. Centraal in de polder, op het kruispunt van wegen en weteringen, werd rond 1369 de kerk van Mastenbroek gebouwd. Kenmerkend is de bewoning op huisterpen. Ondanks de bewoning op hoogte werd er zo’n 20 jaar na de ontsluiting en ontginning van het gebied een ringdijk om het Mastenbroek aangelegd. Vermoedelijk had de ontwatering en het landbouwkundig gebruik inklinking en oxidatie van de veenbodem veroorzaakt en was het gebied gedaald ten opzichte van de omgeving. Om het water te lozen werden er vijf sluizen aangelegd. Het ontwerp van de polder wordt toegeschreven aan landmeter Frederick Stoyveken.

Interessant aan polder Mastenbroek is het uitgebreide cultuurhistorische- en bewonersonderzoek dat hier in de periode 2003-2010 werd gedaan in het kader van de Nota Belvedere, waarin een dynamische benadering van cultuurhistorie centraal stond. Polder Mastenbroek staat onder de invloedssfeer van de stadsuitbreidingen in Zwolle, reden waarom er een film werd gemaakt, een website (www.poldermastenbroek.nl) en zelfs een polderparfum.
Relevant voor Nijbroek is de wijze waarop agrariërs hun werk combineren met natuurbeheer, onder meer weidevogelbeheer, en hoe het Belevedereproject in Mastenbroek tot een ‘community’ heeft geleid die tot op heden verschillende belangen, zoals landbouw en natuur, recreatie en toerisme, het imago naar buiten combineert in één verhaal.

Een zelfstandige gemeenschap
Op de kadastrale kaart uit de periode 1811-1832 (linksonder) is te zien hoe prachtig de kerk met achterliggende pastorie, gelegen op een omgracht eilandje, iets terugligt ten opzicht van de Middendijk. We hebben ons in ons onderzoek niet gebogen over de vraag waarom Nijbroek nooit een stad werd, zoals bijv. Elburg, gelegen in de ontginning Oldebroek, dat wel werd. In diverse protocollen en overdrachten 17de eeuw staat een aantal keer te lezen: ‘nae stadtregt vant’ Nijbroeck ende Lantregt van Veluwen’, een deel van de gracht is er nog.

Wat we veel interessanter vinden, is de historische autonomie van Nijbroek; de dijkstoel met heemraden werd al genoemd, maar ook het vrije richterambt is hier
natuurlijk cruciaal. Dat was bijzonder, want rondom Nijbroek vond je vooral schoutambten. Daar had de hertog van Gelre nog een flinke vinger in de pap en was er jaarlijks een soort rondreizend gerechtshof. Hier in het Nijbroek bestuurde een richter (een combinatie van rechter en burgemeester) met schepenen de polder.
                                                                                                                                                                                                  Kadastrale kaart, 1811-1832 (Nationaal Archief)
Nijbroek was zelfstandig in rechtspraak, kerk en waterstaat. De schepenen (raadsleden) werden uit de vrije bevolking gekozen. Nijbroek was volledig zelfstandig: qua bestuur, rechtspraak, kerk en waterstaat. Die zelfstandigheid en mentaliteit van ‘we doppen onze eigen boontjes’ is nog steeds tot op de dag vandaag voelbaar. Zo vierden de Nijbroekers in 2018 het tweehonderdjarig jubileum van de gemeente Voorst door een 19e-eeuwse burgemeester het dorp weer onafhankelijk te laten verklaren.                                                                                                                                             

Water, water, water  
Water is de voorwaarde van bestaan in Nijbroek. De Vloeddijk en de Kadijkfungeren als de ventielen van de ontginning. In de archieven   en bronnen vinden we vele schermutselingen rondom het waterbeheer, want graaf Reinoud had gezegd dat de omringende kerspelen hun eigen waterafvoer moestenregelen. Dat ging natuurlijk niet vanzelf: de andere dorpen hadden er immersgeen belang bij om dit te doen. Tot ver in de 20ste eeuw zou Nijbroek worstelen met wateroverlast. De overgebleven historische sluis is in de veertiende eeuw gebouwd. Het is de eerste gereglementeerde waterkering in de polder van Nijbroek.
     
 

   Foto bij de sluis aan de Vloeddijk, 30 juli 1950, Gelders Archief, Archief Waterschap Oost-Veluwe

 

 

Roerige tijden rondom en na de Reformatie
De kerk van Nijbroek werd ingewijd in 1339 als katholieke kerk. De muurschilderingen uit de eerste helft van de veertiende eeuw laten apostelen zien. Deze kerk, maar ook andere kerkelijke instellingen zoals de nonnen van het klooster Ter Hunnepe bij Deventer kochten land in Nijbroek. Een belangrijke rol in de geschiedenis van Nijbroek speelt het kartuizerklooster Monnickhuysen bij Arnhem. Uit de archieven blijkt dat dit klooster in 1593 maarliefst tien boerderijen, negen stukken landbouwgrond, een spieker (graanopslag) en het recht op het richterambt en het recht op wind in bezit had. Al deze bezittingen waren het klooster door Reinoud geschonken.

Nijbroek onderging uiteraard ook de omwentelingen van de Reformatie. De invoering van het nieuwe geloof ging niet zonder slag of stoot. De predikant werd niet als vanzelfsprekend met open armen ontvangen. Een van de eerste predikanten van Nijbroek, Johannes Antonii, was nog maar net in functie of hij diende al een klacht in over zijn te lage inkomen. Dat kwam in die tijd vaker voor, zeker op het platteland. In 1594 werd door de hervormde kerk een besluit uitgevaardigd, die in het bijzonder betrekking had op de kerkgemeenschappen in de buurt van Twello en Terwolde. Zo werd opgeroepen om kinderen niet te lang ongedoopt te houden.(Het was niet ongebruikelijk om kinderen in het geheim door een Rooms Katholieke priester te laten dopen.) Uitbundige, feestelijke bruiloften werden als ongepast gezien. Zo werd er geklaagd over schieten, dansen, slaan en schreeuwen bij bruiloften.

Na de Reformatie ging het katholiek-kerkelijke grondbezit naar de overheid, die het met rentmeesters beheerde. Uit een inventarislijst van 1593 blijkt dat veel gronden werden gekocht door welgestelden uit Deventer, die dit als een belegging zagen. Boerderij ‘t Fort staat op een middeleeuwse huisterp aan de Middendijk, ten zuiden van het dorp Nijbroek. Hier stond ooit de Hof, een boerderij van het klooster Monnikenhuizen. Tegenover de boerderij stond de stenen spieker van het klooster Monnikenhuizen: een
omgracht graanpakhuis. Later werd deze spieker verbouwd tot de Fransenburg, een versterkt huis en werd de ambtswoning (richtershuis) voor een aantal richters en vice-richters van Nijbroek. De huidige naam is afkomstig van Frans van Apeldoorn, die het pand in 1656 kocht. Het kasteel is voor 1810 gesloopt. De huidige locatie, waar
meerdere nieuwe behuizingen overheen zijn gebouwd geweest, is een gemeentelijk monument vanwege de geschiedkundige en archeologische waarde. Het staat beschreven
in het boek Over de hobbelde bobbelde heyde - Andries Schoemaker, Cornelis Pronk, en Abraham de Haen op reis door Overijssel, Drente en Friesland in 1732 (A.J. Gevers
en A.J. Mensema, 1985) dat antiquarisch nog te krijgen is.

 

Nijbroek in rustiger vaarwater
J. Voorhorst schrijft in haar prachtige publicatie over de IJsselhoeven uit 2006 dat er in de eeuwen na graaf Reinald strijd is. Hertogen en graven strijden om de zeggenschap van het gebied. Onrust is er ook vanwege de godsdienst. Rustiger wordt het in de tijd van de republiek tot aan de Franse tijd, ook op landbouwgebied. Polder Nijbroek leeft van de verbouw van graan maar ook van veeteelt; met de aanleg van klaverweiden voegen de boeren meer stikstof aan de grond toe: er groeit meer voer voor meer vee. Varkens en wat kippen komen erbij en voor eigen gebruik is er een boomgaard. De boerderijen worden van steen; de eerste stenen hoeve is waarschijnlijk de Adelaar in Voorst. Pas in 1860 wordt de laatste, nog gedeeltelijk houten boerderij in Nijbroek afgebroken. De belangrijkste ontginningsas en route was en is de Middendijk, waar monumentale boerderijen, zoals bijv. de Bijvanck (nieuw aangewonnen land), staan. De oorspronkelijke boerenplaats komt vanaf 1627 voor in documenten, maar is – gezien de naam – waarschijnlijk ouder.


Nut en lust
En interessant thema om naar de toekomst te halen, is dat van nut en lust. Op de foto hieronder, zie je de boerderij het Hoogehuis uit 1799, aan de Middendijk 69. Het is een zogenaamd krukhuis (aan één kant is het voorhuis uitgebouwd zodat een L-vorm is ontstaan). Het Hoogehuis was het centrum van een landgoed van 100 ha met daarin drie boerenbedrijven. Wat de nut en lust betreft: in het uitgebouwde gedeelde bevond zich een lanterskamer (landheerkamer), gereserveerd voor de pachtheer of landheer.

 
Bloeiende agrarische sector 
Hieronder is een topografische kaart van 1900 te zien, waarop de percelen en hun gebruik goed zijn aangegeven. Na 1850 was er een opleving in de landbouw, omdat de nationale en internationale vraag naar landbouwproducten toenam. Er ontstond een Europees handelsnetwerk, in sommige streken van ons land spreken de boeren van ‘champagnejaren’. Na 1870 wordt de Europese markt overspoeld met granen en andere landbouwproducten uit Amerika, die dankzij de ontwikkelingen in de stoomvaart, goedkoop in Europa kunnen worden afgezet. De grote landbouwcrisis is een feit. Niet alleen de graanprijs komt onder druk, maar ook andere gewassen en producten. De prijs van boter daalt, mede door de opkomst van de margarine, maar ook omdat de vraag in Engeland naar Nederlandse boter afneemt. Toch komt de crisis in de IJsselstreek niet zo hard aan als elders in het land. De veehouderijprijzen houden beter stand dan die van de granen. Wie dat kan, gaat dus meer aan veehouderij doen. Ook het fruit wordt redelijk betaald. Heeft men tot voor kort boomgaarden voor eigen gebruik, het eerste voorzichtige begin van de fruitteelt voor de verkoop is een feit. Op topografische kaarten van 1850 zie je dat er maar een paar boomgaarden rondom de boerderijen zijn. Latere kaarten tonen veel grotere bongerds, te groot voor eigen gebruik. De kaart geeft naast weide (lichtgroen), akkerbouwland (wit) ook veel grienden zien (middengroen) met name aan de kant van de IJssel, terwijl richting Veluwe juist meer bospercelen zichtbaar zijn.
 

 

                                                                                                                                                                                                         Atlas 1905, Uitgeverij Nieuwland (2006)

Een geluidsopname van het Meertensinstituut laat horen dat rond 1900 het maaien met de zeis ging en dat het gras nat van dauw het mooiste sneed. En als er dan een halve bunder klaar was, dan had je je dagje weer verdiend, want één bunder bracht 12 gulden loon op. Als het goed weer was, begon het hooien. Eerst drogen in ‘uppers’ en om acht uur werden de pannenkoeken gebracht. Kleine boeren brachten het hooi met de kruiwagen of met stokken naar huis. En rond 1880, gingen ze dorsen bij grote boeren van half vier tot acht ‘s ochtends voor pap en een dubbeltje. Al het hooi tot ver in de omstreken werd in Nijbroek gekocht. Op de grasverkoop kwamen karren en rijtuigen van overal en waren er twee maaltijden, één voor de anwiezeers en één voor de heren. De anwiezers kregen een ietsje minder soort. In  september was het Stöppelhane, het oogstfeest, als de aardappels eruit waren. Dan kreeg je chocola. En van de boer een vleesschotel en een borrel. Het dakstro kwam weer van de Veluwe. 
  
Korenmolen  (Korenmolen Schrijver, gebouwd 1607, definitief gesloopt 1963) 
Heel bepalend voor de landbouw in Nijbroek was de uitvinding van de korenmolen, op de website van het Meertensinstituut is een interview te horen met een groep Nijbroekers geboren tussen 1894-1919 (zie: https://www.meertens.knaw.nl/ndb/soundbites.php?p=F130p). 
De molen was kort na 1600 uit Holland over de Zuiderzee en IJssel naar Nijbroek gebracht en verwerkte enorme hoeveelheden graan uit de omgeving. In dialect wordt verteld dat er verschillende typen graan waren, dat mensen van heinde en verre naar deze molen kwamen, dat ze bleven wachten in Nijbroek tot het malen gedaan was, dat het graan in mooie witte zakken op karren werd gelegd. In datzelfde interview gaat het ook over de stierenhandel,de ‘böllen’ die gemest worden voor de verkoop. In kranten van rond 1900 vinden we veel prijzen voor Nijbroekse stieren.

Fruitteelt
De fruitteelt is in Nijbroek bijna geheel uit het landschap verdwenen. Hieronder op de foto staat voormalig fruitbedrijf Lommerlust aan de Middendijk. Lommerlust werd in 1894 gebouwd als fruitbedrijf met een ruime fruitkelder. Via een glijbaan konden de fruitkisten de kelder in. Maar ook de boerderijen Blankemate, Steuvenberg, de Ziele en de Brug hadden mooie boomgaarden. Het (jong) vee graasde onder de bomen, die daarom ruim werden geplant, op 8 tot 10 meter uit elkaar. Veel zoete appels, zoals Grauwe en Rode Pippeling, Huismanszoet en Jacob Dirk. En in de twintigste eeuw rassen als de Zoete en Zure Bellefleur, Princesse Noble, Sterappel, Groninger Kroon en de Zoete Campagner, zo staat in het boek over de IJsselhoeven (2006).

In de jaren twintig moderniseert de teelt. Er ontstaan voor het eerst gespecialiseerde bedrijven, vaak door mensen die van elders komen. Zij planten dan geen hoogstambomen maar piramiden, een heel klein stammetje met 4 tot 6 vertakkingen. Hier wordt ook niet meer onder geweid. De streekrassen worden vervangen door de algemenere Cox d’Orange, Jonathan, James Grieve, Goudrenetten en Bramley’s. Na de Tweede Wereldoorlog gaat de specialisatie verder met struikvormige boompjes. In Terwolde komt een fruitteeltvakschool en in Twello was vanaf 1907 een fruitveiling, op de plek waar nu het Veluws College staat. 

Wanneer in de jaren zestig en zeventig de overheid een rooipremie biedt om de oude boomgaarden op te ruimen, doen veel boeren daar aan mee. De hoogstambongerds worden gerooid, het land wordt grasland, de voorheen gemengde bedrijven specialiseren zich in het melkvee. Toch zijn er nog restanten van de boomgaarden, en de interesse erin groeit. Landschap Overijssel en Landschapsbeheer Gelderland kende tot 2015 de actie ‘Houd de bongerd hoog’.

Landbouwvereniging Nijbroek 
Alle nijvere bewerking van het land werd trots getoond op de Landbouwtentoonstellingen. Ze vielen altijd samen met een jubileum van de Landbouwvereniging Nijbroek, die werd opgericht in 1891. Eentje in 1912 (Een jaar later dan gepland, i.v.m. het heersen van mond- en klauwzeer) één in 1921 en één in 1931. Het doel van deze vereniging was om de kennis onder de boerenbevolking te verbeteren door middel van wedstrijden, proeven met veevoeders en kunstmeststoffen en landbouwcursussen. Zo werd in 1916 de eerste en oudste erkende fokvereniging in Terwolde-Nijbroek opgericht, waarmee een groot aantal fokstieren werd aangekocht. In 1905 werd een boerenleenbank opgericht.

Veranderende landbouw na de Tweede Wereldoorlog 
Na de Tweede Wereldoorlog verandert de landbouw. Minister Sicco Mansholt (1908-1995) is zo geschokt door het feit dat Nederland zichzelf tijdens de hongerwinter niet zelf heeft kunnen voeden, dat hij een ongekende landbouwmodernisering op touw zet. Hij stimuleert boeren om zich te specialiseren en het gemengde bedrijf vaarwel te zeggen. In Nijbroek richten de boeren zich op het melkvee. Al snel verschijnen melktanks en ligboxenstallen in het landschap. Gesteund door een gemeenschappelijk Europees markt- en prijsbeleid ontstaan de bekende overschotten: boterberg en melkplas genoemd. In het hele land, maar niet in Nijbroek, vinden ruilverkavelingen plaats, waarbij akkers worden samengevoegd die door de komst van de trekker sneller kunnen worden bewerkt, waardoor de opbrengst stijgt. Zoals op de luchtfoto-uitsnede is te zien, zijn de historische, 14e eeuwse kavels van ontginning Nijbroeknauwelijks ruilverkaveld – ze voldeden kennelijk aan de behoefte. Wel zijn sloten gedempt of verland. In de blauwe ovaal hierboven zien we één plek, op de kruising Middendijk-Wellerweg, waar de kavels in het kader van een ruilverkaveling van richting zijn veranderd. Tonnie Pannekoek, loonwerker sinds decennia, herinnert zich hoe hij de sloten heeft gegraven zo’n veertig jaar geleden ‘De lengtesloten lagen er, en die zijn allemaal dichtgegooid’. 

Groeiende waardering voor historische cultuurlandschappen 
Tegelijkertijd met de schaalvergroting en de monofunctionaliteit van de landbouw (focus op veeteelt) komt de waardering van historische cultuurlandschappen op, waar het nieuwe Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk zich mee bezig houdt. De kaart rechtsboven komt uit een inventarisatie van natuurgebieden in de gemeente Voorst uit 1965 (Gelders Archief). Daar staat over Nijbroek te lezen: ‘Van groot belang voor de natuurwetenschap zijn de half natuurlijke graslanden in de uiterwaarden van de IJssel. Door de hele gemeente Voorst verspreid liggen veelal kleine loofhoutbosjes, floristisch, vegetatiekundig en ornithologisch van betekenis. Ze zijn o.a. sterk vatbaar voor invloeden van buitenaf zoals bespuitingen met giftige verdelgingsmiddelen, bestuiving met kunstmest van de aangrenzende bouw- en weilanden en ontwateringen. Bovendien zijn deze kleine bosjes en houtwallen, vanuit het oogpunt van de landbouw zeer onrendabel, zodat bedreiging door ontginning, aanplant van populieren, kerstdennen etc. zeer reëel is. Bescherming van deze relicten van eertijds veel uitgestrekter bossen en heidevelden is van groot belang. ‘Hak- en loofhoutcomplexen in de polder Nijbroek zijn natuurwetenschappelijk zowel als landschappelijk van betekenis door het voorkomen van een natuurlijke bodemflora der droge- en vochtige eiken- en haagbeukenbossen op betere gronden. De bosjes vormen in de vlakke polder, landschappelijk fraaie elementen. Als broedgelegenheid voor tal van zangvogels van grote betekenis.’ 

De eigenaren van huize Matanze verkochten in 1970 het bos bij Boerdam aan Staatsbosbeheer. 7,23 hectare vruchtbare klei-zavelgrond inclusief hakhout en jachtrechten voor 40.000 gulden. ‘Hakhout, hoofdzakelijk eik, es, zwarte els, berk, groene wilg, gelderse roos, kornoelje, kardinaalshoed, meidoorn, sleedoorn, vlier, heksenkruid, helmkruid, kruisblad, walstro, nagelkruid, drienermuur, wolfspoot, valeriaan, penningkruid, gele lis. Kramsvogel, koperwiek, spreeuwen.’

MKZ in Nijbroek, 2001  
Dit monument in Nijbroek herinnert aan de uitbraak van een mond-enklauwzeerepidemie in 2001, waarbij de boeren in de streek schrijnende verliezen leden en een groot deel van de veestapel werd geruimd. De meeste boeren beginnen opnieuw, al worden de weilanden nog minder roodbont dan ze al waren. Er komt nieuw vee, vaker dan voor de crisis, zwartbont van kleur. Sommigen gaan verder met vleesvee en ook dat geeft nieuwe kleur aan het landschap. 

Kernwaarden voor het doorontwikkelen van het Nijbroekse landschap 
Zo hebben gebeurtenissen en ontwikkelingen uit verschillende tijden in de geschiedenis het Nijbroekse landschap en de gemeenschap gevormd. Met eigen kwaliteiten en kernwaarden; karakterelementen die Nijbroek zijn eigenheid geven:

  • Polder Nijbroek is een uniek ontginningslandschap, een landschap met een eigen logica; 
  • Zowel landschap als gemeenschap worden gekenmerkt door autonomie.
  • Nijbroekers waren en zijn ‘vrije lieden’, met een van oorsprong zelfstandig watersysteem en bestuur binnen de herkenbare polderdijken;
  • De polder was daarnaast grotendeels zelfvoorzienend in voedsel en bouwmaterialen. Extra opbrengsten werden aan een grotere markt geleverd, een ‘glokale’ aanpak;
  • Nut en lust zijn er altijd met elkaar verweven geweest. De boerenerven en omliggende landen waren plekken waar hard gewerkt werd, maar ook van genoten mocht worden;
  • Het gebied vertegenwoordigt bijzondere natuurwaarden en agrarische schoonheid in de ‘groene long’ in de driehoek Apeldoorn-Deventer-Zutphen.

Het is de uitdaging deze waarden, die het DNA van het landschap en de gemeenschap vormen, ook naar de toekomst te brengen en waar nodig te versterken of te repararen. Wat kan elke waarde in het hier en nu betekenen? De kernwaarden zijn hulpmiddelen bij de doorontwikkeling van polder Nijbroek naar een volgende tijd; ze helpen om de nieuwe opgaven te duiden en van een inhoudelijke basis te voorzien
 

Marinke Steenhuis heeft gebruik gemaakt van verschillende historische bronnen. Ze is zowel in het Gelders Archief als het Nationaal Archief geweest, en heeft nadrukkelijk ook naar de periode na de Tweede Wereldoorlog gekeken, de tijd van landbouwmechanisatie en – specialisatie onder minister Sicco Mansholt.

Overige bronnen zijn:
- G.J. Borger, F.H. Horsten, T.F.M. Reichgelt, ‘De Cope ontginning Nijbroek’,Bijdragen en Mededelingen Vereniging Gelre (2000), p. 78-101
- Monumenten Fietsroute Nijbroek, Gemeente Voorst (2016)
- Hanneke Stenfert, Monnikhuizen te Arnhem. Van kloosterterrein tot park in de stad, TU Delft (2014)
- J.P. Vredenberg, Geschiedenis van Terwolde en Nijbroek (1989)
- Haartsen, Ontgonnen verleden. Regiobeschrijvingen provincie Gelderland (2009)
- A.F.M. Reichgelt, ‘Omme sgemen lants besten wylle’ Het ontstaan van hetwaterschap Veluwe (1328-1575), in: Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis(2011), p. 1-10
- J. Voorhorst e.a., De historie van de landbouw en de hoeven in de IJsselvallei

De IJsselhoeven als getuigen van een rijk agrarisch verleden, deel 4 van de IJsselhoevendocumentatie Uitgave Stichting IJsselhoeven, (2006)

(uit eindrapportage 2019- pag. 17 t/m36- Toekomstbeeld polder Nijbroek, in opdracht van gemeente Voorst, Wouter IJsseldijk en Plaatselijk Belang Nijbroek, Esther Kranendonk
https://poldernijbroek.nl/wp-content/uploads/2019/04/Rapportage-Toekomstbeeld-Polder-Nijbroek_def_lowres.pdf )